Ot en Sien in Ede

Ot en Sien in Ede

 
Periode:1905-1926

Enkele aspecten van het lager onderwijs in de gemeente Ede in de periode 1905-1926 aan de hand van de verslagen van de "Plaatselijke Commissie van Toezicht".

A.Toezicht op het lager onderwijs. 

1. Korte voorgeschiedenis
Ons beeld van het lager onderwijs in de 17e eeuw wordt nog steeds bepaald door het beroemde schooltafereeltje "De slapende schoolmeester" van Jan Steen. Achter zijn lessenaar zit de onder­wijzer zijn roes uit te slapen. Voor hem krioelt een schare kinderen, die  alle soorten kattenkwaad uithalen. In de deuropening wordt een varken, symbool van dronkenschap, het lokaal ingeduwd. 

Sinds Jan Steen is er veel veranderd. Plaatselijke, gewestelijke en landelijke autori­teiten hebben via wetten, instructies en verorde­ningen getracht het onderwijs te verbeteren. De eerste Nederlandse onder­wijswet dateert uit 1801 en regelde onder meer het toezicht op het onderwijs door 35 departementale schoolopzieners en door plaatse­lijke schoolcommis­sies.

2. Schoolopzieners en commissies
De commissies moesten toezicht houden op alle plaatselijke lagere scholen. Elke school diende tenminste tweemaal per jaar bezocht te worden door een "Plaatselijke Commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs". De verantwoordelijkheid voor het toezicht op het plaatselijk onderwijs werd bij B.& W. gelegd. Zestien jaren later verdwenen de meeste plaatselijke commissies alweer. De wijziging van de lager onderwijswet in 1936 stelde deze commissies niet langer verplicht, waarna veel gemeenten tot opheffing overgingen. Het toezicht op het lager onderwijs wordt sindsdien uitsluitend door rijks- en gemeentelijke inspecteurs uitgeoefend.

3. Situatie in de gemeente Ede
In dit artikel worden de werkzaamheden van de Edese commissie van toezicht beschreven. Daarbij is gebruik gemaakt van de notulen en jaarverslagen van de commissie en van de versla­gen van gemeenteraadsvergaderingen. Vooral de "beredeneerde" jaarverslagen van de commissie geven een aardig beeld van de situatie bij het lager onderwijs in de gemeente Ede in die tijd.

4. Taak van de commissie
Elke school voor lager onderwijs in de gemeente Ede moest elk halfjaar door twee leden van de commissie worden bezocht. Deze hielden toezicht op de schoolgebouwen, op de inrichting van de lokalen, op de lichamelijke toestand van de leerlingen en, hoewel zij op een enkele uitzondering na leken op onderwijskundig en pedagogisch gebied waren, ook op de leermidde­len en het onderwijs. Enkele hoofden van lagere scholen zagen de leden van de commissie als lastige pottenkijkers. Sommigen van hen betwijfelden zelfs of zij de commissie moesten toelaten.

B. Beeld van het lager onderwijs in de gemeente Ede

Ede was in het eerste kwart van deze eeuw nog een typische plattelandsge­meente. De omstandigheden bij het lager onderwijs, zoals beschreven in de rapportages van de commissie van toezicht over de jaren 1905-1926, bevestigen dat beeld volledig. Bij dit beeld van het lager onderwijs moet worden bedacht, dat de commissie gedurende het actiefste deel van haar bestaan, 1905-1919, op een enkele uitzondering na, uit niet-onderwijskundig geschoolden heeft bestaan. De verslagen geven derhalve geen volledig beeld van alle aspecten van het lager onderwijs; het zijn niet meer dan de indrukken van zeer bij het onderwijs betrokken, geïnteresseerde leken, die zich meer met de randvoor­waarden bezighielden, dan met de ideële en op onderwijsvernieuwing gerichte aangelegenheden. Ingewijden in de wereld van het lager onderwijs zouden wellicht andere accenten hebben gelegd.

Het aantal scholen in de gemeente Ede is in de hier beschreven periode gestaag toegenomen. Waren er bij het aantreden van de commissie in 1905 in Ede-dorp nog slechts drie lagere scholen, te weten: de openbare lagere school (Maandereind, opgericht 1863), de "School met den Bijbel" (Cavaljé-school, 1890) en de school van de Nederlands Hervormde gemeente (Paasch­bergschool, 1905), in de buitendorpen had men in totaal al elf scholen gesticht. Toen de commissie haar activiteiten in 1926 staakte, waren er in de hele gemeente Ede in totaal 21 scholen voor gewoon lager onderwijs.

Aan de orde komen de volgende onderwerpen:

1. De toestand van de schoolgebouwen. 

2. De gezondheid van de leerlingen.

3. Orde en tucht in de klas.

4. Grote klassen.

5. Algemene ontwikkeling van de leerlingen.

6. Doubleren.

7. De inhoud van het onderwijs.

8. Schoolvorderingentests.

9. Leermiddelen.

10. Opvoedkundige en didactische bekwaamheden van de onderwijsgevenden.

11. Absenteïsme.

12. Functioneren van de commissie.

De commissieleden geven ongezouten kritiek op de hetgeen zij in de lagere scholen in de gemeente Ede aantreffen. In hun rapporten wordt onverbloemd melding gemaakt van de sfeerloze interieurs, de haveloze muren, de “buitengewoon onzindelijke kinderen”, de vingerdikke lagen stof die onder de planken in de lokalen was geveegd, de onwelriekende beerput geuren in sommige lokalen veroorzaakt door de toiletten, de klassen waar de kinderen met z’n drieën in een bank zitten, “in de Harskamp waren twee banken met vier kinderen”, enz., enz. Onder andere in Ederveen constateerde de commissie dat “er veel achterlijke kinderen zijn”, en dat “de algemene ontwikkeling [-] in alle klassen beneden het peil zijn, dat in den regel bij bewoners van het platteland wordt waargenomen”.

De commissie pleitte enige malen voor de aanstelling van een schoolarts: “Het is opvallend, dat zoveel idiote of achterlijke kinderen in onze gemeente de scholen bezoeken. Het zou niet van belang ontbloot zijn als daaromtrent een onderzoek werd ingesteld en er middelen gevonden konden worden, daarin verandering te brengen. Een schoolarts zou [-] alhier een dankbaar veld van arbeid vinden”. Maar die schoolarts kwam er pas vele, vele jaren later.

Tijdens een aardrijkskundeles noteerde een van de commissieleden: “Meester wees op een blinde kaart van Rusland de plaatsen aan. Nauwelijks had hij er een aangewezen of in koor begonnen de kinderen aan het opdreunen: ‘Odessa. Odessa, St.Petersburg, St.Petersburg, Wilna, Wilna,….’. De meester zong mee als in een liturgische dienst. Sommige kinderen zongen met de rug naar de kaart. Gezien de buitengewone onzindelijkheid der kinderen zou ‘Baden, Baden’ goed in dit kader passen”.

De vele anekdotische gegevens en het taalgebruik van alle betrokkenen, roepen de sfeer op van de schooljaren van onze groot- en overgrootouders, de tijd van "Ot en Sien".

Getoonde foto
GA80575

 
Rubriek:Onderwijs en wetenschappen
Trefwoorden:Onderwijs
 
Gebruikte bronnen
De Zandloper : kwartaalblad van de Vereniging Oud Ede, 1997/1https://hdl.handle.net/21.12142/GEB25154038

Geschreven door C.E.H.J. Verhoef op 2013


Locatie op kaart